Mijn
onderzoek ging over het verleden, om precies te zijn het
bestuursbeleid van 1969 tot 2009. Intussen had ik ook een korte visie over de toekomst van het openbaar bestuur
geschreven.
Deze
visie ging uit van de doe-democratie als nieuwe realiteit in de verhouding
tussen overheid en samenleving: van verzorgingsstaat naar waarborgstaat. Het
toeval wilde dat het Managementteam van het Directoraat-generaal Bestuur op
mijn allerlaatste werkdag een strategische sessie had georganiseerd met als
thema de betekenis van de doe-democratie voor het beleid van Binnenlandse Zaken. Hier werd ik in de gelegenheid gesteld mijn
visie uit de doeken te doen, wat voor mij een (w)aardig slotakkoord van mijn werk vormde.
Geemeenschappelijke noemer
Mijn
pleidooi voor de toekomst mondde uit in de aanbeveling om een groter en breder
thema voor langere tijd centraal te stellen binnen het DG, een uitdaging voor
een majeure transitie. Dat thema werd aangereikt door het Instituut voor
Publieke Waarden in een essay over de uitdaging van de nieuwe verhoudingtussen overheid en samenleving, het scheppen van regelruimte in de keten
tussen clienten, professionals, gemeenten en rijk in het kader van de drie
decentralisaties. Dit essay had ik net nodig als het puzzelstukje om de cirkel
tussen mijn eerste product, de Decentralisatienota en de laatste nota over
Doe-democratie rond te krijgen. Uit de redenering in dit stuk komt naar voren wat de rode draad in mijn loopbaan vormt. Ga niet uit van standaardregelingen voor iedereen, maar heb oog voor verschillen tussen mensen en situaties. Maatwerk is straatwerk!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten